SCÈNE 13
JEZUS VERJAAGT DE KOOPLUI UIT DE TEMPEL
JOHANNES 2 13 tot 21
Weldra zou het Joodse Paasfeest beginnen. Daarom vertrok Jezus naar Jeruzalem. Op het tempelplein zag Hij handelaars die runderen, schapen en duiven verkochten en geldwisselaars die achter hun tafeltjes zaten.
Hij knoopte een paar stukken touw aan elkaar en joeg hen daarmee met hun dieren de tempel uit. Het geld van de wisselaars gooide Hij op de grond en hun tafeltjes gooide Hij omver.
Tegen de duivenverkopers zei Hij: Eruit! Het huis van mijn Vader is geen markt! Dit herinnerde de discipelen aan wat er geschreven is: Ik wil alles doen voor de eer van Uw huis. De Joden namen dit niet. Hoe dürft U! Bewijs maar eens dat U dit mag doen! Breek deze tempel af, zei Jezus. En in drie dagen zal Ik hem weer opbouwen. Wat! riepen de Joden. Er is 46 jaar aan deze tempel gewerkt en U zou er in drie dagen mee klaar zijn?
Maar Jezus sprak niet over de tempel! Hij bedoelde Zijn eigen lichaam.