SCÈNE 16

JEZUS GAAT TE VOET OVER HET WATER

MATTHEÜS 14 22 tot 31

Hierna zei Hij tegen Zijn discipelen dat zij met de boot moesten overvaren naar de andere kant van het meer. Hij zou nog blijven om de mensen weg te sturen.

Toen iedereen weg was, ging Hij alleen de berg op om te bidden. Het werd donker en de discipelen waren al ver op het meer. Zij kwamen niet erg vooruit door de harde tegenwind en de hoge golven. Om een uur of vier in de morgen liep Jezus over het water naar hen toe. Zij schreeuwden van angst en dachten dat het een spook was. Hij stelde hen gerust. Wees maar niet bang; Ik ben het. Petrus riep: Here, als U het werkelijk bent, zeg dan dat ik over het water naar U toe mag körnen! Goed, riep Jezus. Kom maar!

Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar hij besefte ineens dat er een heel harde wind stond.

De golven waren erg hoog! De schrik sloeg hem om het hart en hij begon te zinken. Here, help mij! schreeuwde hij. Jezus stak hem Zijn hand toe en trok hem uit het water. Och, twijfelaar, zei Hij, waarom heb je zo weinig vertrouwen in Mij?