SCÈNE 17

DE VERMENIGVULDIGING VAN DE BRODEN EN DE VISSEN

MARKUS 8 1 tot 8

Er waren veel mensen naar Jezus körnen luisteren. Toen Hij zag dat zij geen eten meer hadden, riep Hij Zijn discipelen bij Zieh. Ik heb met die mensen te doen, zei Hij. Zij zijn hier al drie dagen en hebben niets meer te eten. 

Ik kan ze zo niet naar huis laten gaan. Sommigen körnen van heel ver. Ze zouden onderweg flauwvallen van de honger. Waar halen we hier ooit brood vandaan? vroegen Zijn discipelen.

Voor al die mensen! Hier in de woestijn! Hoeveel broden hebben jullie bij je? vroeg Hij. Zeven, antwoordden zij. Hij zei dat iedereen op de grond moest gaan zitten. Daarna nam Hij de zeven broden, dankte God ervoor en brak ze in stukken.

Zijn discipelen brachten het brood naar de mensen. Er waren ook nog een paar visjes. Hij dankte God ervoor en zei tegen Zijn discipelen dat ze die ook aan de mensen moesten geven. Iedereen at tot hij genoeg had. Er bleef zelfs nog over. Zeven manden vol.