SCÈNE 4

DE GEBOORTE VAN JEZUS

LUKAS 2 1 tot 11

Omstreeks deze tijd gaf de Romein se keizer Augustus bevel dat in zijn hele rijk een volkstelling moest worden gehouden.

Iedereen moest naar de stad of het dorp van zijn voorouders gaan om zieh te laten inschrijven. En omdat Jozef van David afstamde, moest hij naar Bethlehem in Judea, want daar had David vroeger gewoond. Samen met Maria, zijn zwangere vrouw, verlief hij Nazareth in Galilea om zieh te laten inschrijven.

Toen zij in Bethlehem waren, moest Maria bevallen. Zij bracht haar eerste kind ter wereld, een jongen. Zij wikkelde hem in doeken en legde hem in een voerbak, want in de herberg van het dorp haddenJozef en Maria geen onderdak kunnen vinden.

Die nacht kwam een engel van God bij enkele herders, die buiten in het veld overnachtten en op wacht zaten bij hun kudde. Door de verschijning van de engel werd de omgeving in een helder licht gezet.

De herders beefden van angst, maar de engel stelde hen gerust. Wees niet bang, zei hij, want ik breng u het mooiste nieuws dat u ooit hebt gehoord. Het is groot nieuws voor het hele volk. Vandaag is in Bethlehem de Redder geboren: Christus, de Here.