SCÈNE 5

DE OPDRACHT VAN JEZUS IN DE TEMPEL

LUKAS 2 22 tot 38

Na de bevalling was Maria volgens de Joodse wet veertig dagen onrein. Toen die tijd voorbij was, ging zij met haar man naar Jeruzalem om het kind aan de Here op te dragen. In de wet stond namelijk: Elk eerste kind dat een jongen is, moet aan de Here worden opgedragen. Op diezelfde dag brachten zij ook het verplichte öfter. Volgens de wet hoefden arme mensen maar twee tortelduiven of twee jonge duiven te geven. In Jeruzalem woonde een zekere Simeon, zag hij Jozef en Maria körnen om het kind Jezus aan God op te dragen. Simeon nam het kind in zijn armen en begon God te prijzen.

Here, juichte hij, het wachten is voorbij! Nu ben ik gerust. U hebt Uw woord gehouden. Met eigen ogen heb ik de Redder gezien, Die U aan de wereld gaat geven.

Een profetes, Anna, een dochter van Fanuel. Ze hoorde bij de stam van Äser, en was 84 jaar oud, Ook zij begon God te danken. Aan iedereen die uitkeek naar de bevrijding van Jeruzalem, vertelde zij dat de Christus was gekomen.